Er was eens een koning die ver van zijn koninkrijk vandaan leefde. Hoe dat zo gekomen is, is een lang en droevig verhaal. Dat vertel ik je misschien een andere keer.
De koning had vaak heimwee naar zijn mooie land. Hij miste de prachtige wilde rivieren en de uitgestrekte wouden. De rijke steden en welvarende landerijen. Maar het meeste van alles miste hij zijn tuin. De tuin waarin zijn paleis stond was de schoonste plek op aarde; meende hij. Hoe vaak je er ook rondliep, telkens weer bleef je je verwonderen over de prachtige bloemen die ’s avonds vaak heerlijk geurden. Over de lieflijke vijvers waarin grote bomen zich spiegelden. Of de paden die geheimzinnig rondslingerden en plotseling een doorkijkje boden naar het statige paleis. De koning zuchtte diep. Het was een wonderschone tuin, zo mooi als nergens anders, maar het verbleekte allemaal bij de boom die in het midden van de tuin stond. Als hij toch eens een manier wist te verzinnen om bij die boom te komen. Diep in zijn hart wist de koning dat hij de boom nooit terug zou zien.
Op de verdieping boven hem hoorde hij schrapend een stoel terugschuiven over de houten vloer. Voetstappen daalden de trap af. Vlug haalde de koning zijn mouw langs zijn ogen. Het meisje dat voor zijn zoon zorgde kwam binnen. Het was een gewoon meisje uit het dorp, maar handig en zorgzaam. Hij had geen geld voor een echte verpleegster. ‘Hoe gaat het met Eduard?’ vroeg hij. Het meisje haalde haar schouders op. ‘Hetzelfde als vanmorgen, majesteit. De koorts verzwakt hem steeds meer, hij wilde maar een klein slokje van de bouillon drinken.’ Moedeloos wendde de koning zich van haar af naar het venster. Terwijl hij uit het raam staarde vroeg hij zich af hoelang zijn zoon, prins Eduard, nog te leven had. Met een ruk draaide hij zich terug naar het meisje. ‘Jij moet op zoek gaan naar de boom met de leven brengende bladeren!’ Barstte hij uit. ‘Ik kan niet gaan; op straffe van de dood ben ik verbannen uit mijn vroegere koninkrijk. Maar jij; zou jij alsjeblieft willen gaan?’ Smekend klonk zijn stem nu. ‘Wil je me helpen het leven van Eduard te redden?’ Aarzelend keek hij haar aan. Wat kon hij haar beloven als beloning? Bitter stak hij zijn handen in zijn lege zakken.
Als er iemand was die hij vertrouwde en verstandig vond in dit vreemde land was zij het. Een meisje liefdevol en zuiver van hart als Clara zou de weg vinden die voor hem afgesloten was. Verward keek Clara hem aan. Ze zou alles ervoor over hebben om de ogen van Eduard weer naar haar te zien lachen. Maar wat zou het helpen een boom te zoeken hier ver vandaan? Ze nam een besluit. ‘Majesteit, waar staat die boom waarover u sprak?’ De koning wenkte haar naar de tafel te komen. Daarop rolde hij een kaart uit. Tot het donker werd waren ze druk in gesprek verwikkeld om de reis voor te bereiden. Nog eenmaal drukte de koning haar op het hart naar het midden van de tuin rond het paleis te gaan. Alleen daar staat de levensboom. Ze zou hem herkennen zodra ze hem zag, verzekerde hij haar. Het was een boom als geen ander. De bladeren geven een zachte glans af en de bloesems geuren onvergetelijk. Ze hoefde maar een blad te plukken en het was genoeg om een geneeskrachtige drank voor Eduard te maken.
De weg was lang maar haar hart licht en zo kwam het dat Clara na vele dagen lopen verwachtingsvol aan de grens van het koninkrijk stond. Nu hoefde ze alleen nog maar deze heuvel over te gaan en dan zou ze de tuin zien liggen. De vermoeidheid viel van haar af bij het zicht op het einde van de reis. ‘Eduard; hou vol,’ zei ze in gedachten, ‘straks kom ik terug; met het kostbare blad in mijn tas!’ Terwijl ze de heuvel opliep overviel haar een rilling. ‘Wat zou er kunnen gebeuren als ik een blad van de levensboom pluk?’, dacht ze. De koning had haar er niets over kunnen vertellen; hij had nooit iets van de boom nodig gehad terwijl hij in zijn paleis woonde. Het was een tijd van geluk, vrede en gezondheid, zoals hij nu niet meer kende. Stevig stapte Clara door, de heuvel af. Ze moest zich geen zorgen maken, maar zorgen dat ze bij die boom kwam, sprak ze zichzelf toe. Het was precies zoals de koning gezegd had, aan de voet van de heuvel begon een loofbos.
Terwijl ze de eerste bomen naderde kneep Clara haar ogen iets toe. Er scheen een wit licht tussen de stammen door. Het straalde steeds feller en heviger zodat ze uiteindelijk struikelend tot stilstand kwam. Met een bonzend hart tuurde ze vanonder haar arm, die ze voor haar gezicht had geslagen, naar het schijnsel. In een kring van stralend licht stond een figuur voor haar die in zijn handen een zwaard liet rondwentelen. De vlammen dansten rond het zwaardblad dat alsmaar cirkels beschreef. Clara deinsde met een kreet achteruit en wilde terugrennen de heuvel op, maar een stem hield haar tegen. ‘Clara, wees niet bang. Je liefde voor Eduard heeft je tot hier gebracht. Verder is niet nodig. Keer terug en geef hem wat je bij je draagt.’ Ze voelde zijn strenge en wetende blik op haar gericht terwijl ze de bosrand uit strompelde. In het gras aan de andere kant van de heuvel zonk ze neer. De tranen stroomden over haar wangen terwijl ze aan de gesp van de leren tas frunnikte. Ze keerde hem om boven haar schoot en zocht tussen haar reisspullen. Er zat niets bij wat Eduard zou kunnen helpen.
De weg was lang en zwaar en het was verder lopen dan ooit. ‘Wat ik bij me draag,’ mompelde Clara toen ze het eenvoudige huis aan de rand van het dorp naderde. Ze had een naar gevoel in haar buik toen ze de deur opende. Het was stil in huis. Clara sloop de trap op en opende voorzichtig de deur van Eduards kamer. Ze zag hem op de rand van het bed zitten, met zijn hoofd in zijn handen. Stil keek ze toe. Zou ze naar binnen durven gaan en vertellen dat ze met lege handen terug was gekomen? Eduard moest iets gehoord hebben, want hij keek op en zijn blik trof de hare. ‘Clara, je bent terug!’ Riep hij uit. Hij sprong van zijn bed en rende naar de deur. Clara bleef als verlamd staan. Eduard pakte haar hand en zei opgetogen dat hij twee weken geleden plotseling beter geworden was en vanaf die tijd uren voor het raam had gestaan om te zien of ze er al aan kwam. ‘Maar, hoe kan dat,’ hakkelde Clara, ‘ik heb geen blad.’
In gedachten hoorde ze de stem die zei dat ze terug moest keren en Eduard geven wat ze bij zich droeg. Liefde en verlangen stroomden door haar heen terwijl Eduard haar tegen zich aantrok. Wat ze te geven had was er al voor ze op reis ging, besefte Clara.
Simone van der Lans
Zeg jij ’s avonds weleens dat je een perfecte dag achter de rug hebt, waarop echt alles gelukt is wat je hebt gedaan? Heb je dat weleens een week lang elke avond kunnen zeggen? Zo ja, dan wil ik je graag leren kennen, want je bent een heel bijzonder mens. Zo nee, welkom in mijn wereld. Waar goede voornemens nog voor de eerste kop koffie sneuvelen. Waarin ik de kantjes er vanaf loop, zelfzuchtig ben en geneigd tot de middenmaat. Eigenlijk net als mijn buren en de mensen die daar weer naast wonen.
Zo wil ik mezelf niet zien en heus, het lukt me af en toe het beter te doen door aardig te zijn, harder te werken en ik kan me nog goed herinneren dat ik laatst geld gaf aan een zwerver. Om eerlijk te zijn blijft dat leuke beeld van mezelf overeind doordat het fijn is mezelf zo te zien. De waarheid is dat ik vaak kansen laat gaan om de dingen beter te doen. Even van m’n fiets afstappen en dat bierblik uit de berm oprapen. Elke keer dat ik die zwerver zie, en dat is vaak, geld geven en dus ook een praatje maken, wat ik toe nu toe niet durf.
Weet je wie pas van zichzelf kan zeggen dat Hij het goed doet? God! In de bijbel staat dat Hij zes dagen bezig was met het maken van de aarde; dat megagrote kunstwerk. Toen het af was zei Hij helemaal tevreden dat het zeer goed was. Jammer dat wij de aarde ondertussen zo verkloot hebben, maar dat doet niets af van Gods goede bedoelingen. Hij heeft de aarde voor ons gemaakt als huis. Beetje uitgewoond ondertussen helaas. Nou ja, zo gaat dat. God snapt toch ook wel dat we de milieuproblemen niet zomaar op kunnen lossen. Trouwens, dat is een taak van de overheid.
Ehm, volgens mij hebben niet alleen Adam en Eva, als eerste twee mensen op aarde, de uitnodiging van God gekregen die te bewonen en te bewaren. Bij sommige mensen leek dat te blijven hangen als bewonen en uitbuiten. Bewaren, dat heeft te maken met zuinig zijn en nadenken over de gevolgen. Ook leuk voor je kinderen als er een leefbare aarde blijft bestaan om over te nemen als ze groot zijn. In de loop van de tijd heeft God geregeld profeten gestuurd als richtingaanwijzers. Zij legden namens Hem nogmaals uit hoe we het anders konden doen. Dat ging vaak over sociale gerechtigheid en over recht doen aan de aarde als thuis. Even weer bij de les komen. Ik ken geen profeet tegenwoordig, maar gelukkig is er internet waarop ik kan lezen wat je met duurzaamheid kan doen en zo. Morgen ga ik ff een actieplan maken voor een groener leven. Nu eerst een kop koffie.
Simone van der Lans
Mijn oom ligt thuis opgebaard. Zijn leven is voorbij en zijn aardse vorm is nog even bij de familie. Op het moment dat ik een blog over leven en dood wil schrijven vanwege het maandthema, valt de rouwkaart in huis. De dood is dichtbij deze dagen. Ik leef, maar ik voel de rand van mijn bestaan. Ik kijk naar die rand en voel ernst. Mijn oom weet wat erachter komt. Mijn rand bestaat vandaag uit de zwarte band om de envelop en de beklemming bij het openen ervan.
Mijn dochter maakt een werkstuk over de holocaust. Ze schrijft een fictief dagboek van een meisje genaamd Noa dat de holocaust meemaakt. Het dagboek krijgt een stoffen omslag met een roze ruitje. De meester heeft met mijn dochter afgesproken dat Noa niet mag doodgaan in het verhaal. De dood houden we weg uit ons leven.
In de bijbel komt het thema van de dood veelvuldig voor. In 1 Petrus 1: 24 en 25 worden mensen vergeleken met bloemen en gras die snel verdrogen en vergaan. Een leven als een seizoen. Tegenover de menselijke vergankelijkheid wordt de vastheid van de woorden van God gezet.
Mijn oom heeft de woorden van God voor waar aangenomen. Bij leven heeft hij een vooruitzicht gekregen op de plek waar hij nu is. In een visioen zag hij Christus in de hemel als glorierijke Zoon van God. Hij keek uit naar zijn sterven omdat hij zijn doodzieke lichaam mocht achterlaten in de overgang naar de eeuwige vrede.
De christelijk Keltische traditie laat met een gevlochten knoop, zonder zichtbaar begin of einde, zien dat leven en dood verbonden zijn. Waar een geboorte is, zal een sterfbed volgen. De continuïteit van ons bestaan kent overgangen.
Het christelijk geloof geeft mij de rust om naar deze overgang toe te leven. De dood hoeven we niet te verbloemen. Het geeft waarde aan ons bestaan. God biedt ons perspectief op wat erna kan zijn vanuit de houvast aan Zijn liefde voor mensen. De dood is de rand die ons leven inkadert.
Simone van der Lans
Tijdens mijn dagelijkse wandelingetje door de wijk zie ik na oud en nieuw de kale kerstbomen tegen het hek of de heg geleund staan. Een enkele is op het trottoir gegooid. Het feestje is voorbij en de versieringen zijn naar zolder gebracht.
Kinderen met handelsgeest slepen de afgedankte bomen weg. Sommige pakken het groots aan met skelter en aanhangwagen. In hun tuinen hopen zich stapels groen op. Een dennennaalden spoor wijst de weg.
Als uiteindelijk op 9 januari de kerstbomen versnipperaar de wijk aandoet, helpen vaders de stapels bomen wegbrengen met de auto en aanhangwagen. De zakken van de kinderen vullen zich met vijftig cent maal het aantal ingeleverde kerstbomen. Een oorverdovend kabaal vult de wijk. Maar dat is voor het goede doel; de straten zijn opgeruimd, het geld verdiend en de snippers gaan naar een biomassa centrale.
Zo eindigt dus het leven van een kerstboom. Abrupt. Van een warme kamer waarin hij met pracht en praal behangen stond te prijken naar de natte straten. Eerst werd hij met liefde en cadeaus omringd. Soms gaf hij beschutting aan de kerststal figuurtjes. Na afloop van het jaar wordt hij leeggeplukt, kaal geschud en door de mangel gehaald. En, o wonder, zorgt hij opnieuw voor warmte in de biomassa centrale. Als dat geen boom is om van te houden.
Lopend door de lege straten zie ik aan de rand van de wijk drie kerstbomen in de greppel liggen. Het is halverwege de maand januari. Zij hebben het plein waar de versnipperaar stond niet gehaald. Maar het is hun schuld niet dat zij geen warmte meer kunnen geven. Kinderen hadden zich voor hen in willen zetten. Zich de handen open willen halen aan hun prikkende takken om ook hen de overgang naar een nieuw bestaan te geven. Het zijn de volwassenen die de bomen dagen te lang bij zich hebben gehouden.
En nu hun moment voorbij is worden ze weggegooid. In een greppel vol straatstenen, karton en hondenpoep en dus kerstbomen. Als dat geen mensen zijn die niet verder kijken dan hun feestje.
Simone van der Lans
Kijk, hier lig je dan mijn verloren kind,
barbaars verstoten uit eeuwige lichtjaren,
waar jij in zaligheid lag te wachten
totdat aardse krachten zich om jou heen gingen kronkelen.
Zie, mijn zacht rillend koningskind,
zo ver weg en zo oneindig in mij,
jij bent het stralend zielenlicht
dat uit mijn langzaam stervend schijnsel,
het leven nu weer vindt.
Weet, mijn gouden kind, dat mijn woordeloze stralen,
door jou gevonden in deze donkere nacht,
een eeuwenoude boodschap sturen.
Een ieder die in jou ogen kijkt
zal dit liefdeslicht als het zijne lezen en het goddelijke licht in zichzelf herboren voelen.
Patricia Gorter
Schrijfworkshop kerst 2018
Een grove zaag stond aan mijn wieg.
Hij schiep me
met donkere ogen,
ruwe splinters.
Een hamer joeg nagels diep in mijn vlees.
Spreken kan ik niet.
Uitgeleefd voel ik me
door rottende schillen
en ruwe ossentongen.
Ik leef nog bij gratie van roestige nagels.
Vandaag stro,
doeken,
een kleine jongen.
Dankzij splinters en nagels
sta ik nu aan zijn wieg.
Ewalt Nijsink
Schrijfworkshop kerst 2018